#Onderwijsvraag 21: Waarom een splitsing tussen theoretisch en praktisch onderwijs?

Elke twee weken onderzoeken we op BNR, samen met luisteraars en onze volgers, een #Onderwijsvraag. Deze week bespraken we de onderwijsvraag: ‘Waarom is er een splitsing tussen theoretisch en praktisch onderwijs?’ Wil je de uitzending terugluisteren, klik dan hier voor de podcast!

Waarom een splitsing tussen theorie en praktijk?

Waarom kennen we een splitsing tussen theoretisch en praktisch onderwijs? En waarom is ‘lager’ onderwijs met name praktisch en ‘hoger’ onderwijs vooral theoretisch? We bepalen op basis van één score op een beperkt aantal vakken of je geschikt bent voor het hogere en theoretische onderwijs of dat je beter het lagere en praktische onderwijs kunt volgen. En dat doen we al op heel jonge leeftijd!

Een keuze die tevens bepaald wordt door de achtergrond van de leerling. Want als je goed kunt leren en kapper wilt worden, maar opgroeit in een familie van hoogopgeleide advocaten, dan is dat niet zo vanzelfsprekend. Daarnaast zijn je kansen om juist hogerop te komen in onderwijs kleiner naarmate je uit een lager milieu komt. Een milieu waar veelal uitvoerend en praktisch werk gemeengoed is. Zo bleek uit de Staat van Onderwijs van vorig jaar, een bevinding die dit jaar opnieuw werd aangekaart. Hoe is het zo gekomen? En wat zijn de effecten ervan? We hebben een eerste verkennend onderzoek gedaan naar de historie, de voordelen, nadelen en alternatieven.

-historie-

Al sinds het begin van middeleeuwen kennen we een splitsing tussen praktisch en theoretisch onderwijs dat voortkwam uit de standenmaatschappij. In die tijd boden de kloosterscholen en later ook de Latijnse scholen, onderwijs aan veelbelovende jongens uit de hogere standen, die toe wilden treden tot een kloosterorde of wilden studeren aan de universiteit. Ze leerden Latijn en vakken als rekenen, wiskunde, astronomie en muziektheorie. Mensen die tot de laagste standen behoorden, volgden geen onderwijs. Zij werkten voor de adel en de geestelijken. Lezen en schrijven was daarvoor niet nodig.

Opkomst van de steden

De opkomst van de steden in de 13e en 14e eeuw bracht daar verandering in. Hoewel de situatie op het platteland niet veel veranderde, ontstond in de steden een nieuwe derde stand, de burgerij. Een stand die werd gevormd door handelaren en ambachtslieden die meer macht en rechten verwierven door de bloei van de steden. De toenemende betekenis van handel, nijverheid en dienstverlening leidden tot een groeiende behoefte aan mensen die konden lezen, schrijven en rekenen. De handelaren en ambachtslieden organiseerden in die tijd onderwijs voor de inwoners van de steden. Zo ontstonden naast de ‘grote’ Latijnse scholen, voor jongens van de hogere standen, ook de ‘kleine scholen’ voor de burgerij.

Ambachtsschool

Jongens uit de lagere klassen gingen nog altijd niet naar school. Ze gingen in de leer bij een meester om een vak te leren. Na het behalen van de meesterproef behoorde de leerling tot het gilde waarin de beroepsgroep verenigd was. Hij mocht zich dan officieel slager, timmerman of smid noemen. Met de komst van industrialisatie ontstond er in de 19e eeuw, niet alleen behoefte aan mensen die een ambacht uitoefenden, maar ook aan fabrieksarbeiders. Doordat de machines steeds complexer werden, was het nodig dat ze een bepaald niveau van opleiding hadden om de machines te kunnen bedienen. Ook in deze tijd waren het de ondernemers die het initiatief namen om het onderwijs te organiseren en richtten de ambachtsschool op, een eerste vorm van beroepsonderwijs.

Hogere burgerschool

Minister Thorbecke riep in 1863 met de Wet op het Middelbaar Onderwijs de hbs in het leven. De praktische vakken op de hbs moesten een complete opleiding bieden aan jongens afkomstig uit de burgerij. Ze kregen er les in boekhouden, handelskennis, moderne talen, wis-, natuur- en scheikunde. Naast het middelbaar onderwijs bestond ook nog steeds het ‘geestelijke’ hoger onderwijs in de vorm van de Latijnse school en haar negentiende-eeuwse opvolger het gymnasium. Als kind van eenvoudige komaf was de hbs of het gymnasium in die tijd onbereikbaar. Het hoogst haalbare voor uitblinkende jongens uit de laagste klasse was de kweekschool. Anders ging je gewoon naar de ambachtsschool om daar een vak te leren.

Hoger versus lager

Zoals blijkt uit ons drieluik over het ontstaan van ons systeem, werd het verschil tussen hoog en laag, tussen denken en doen, in de 19e en begin van de 20e eeuw nog eens versterkt door de ideeën van drie heren: meneer ‘gemiddelde’ (Quetelet), meneer ‘hoger versus lager’ (Galton) en meneer ‘standaardisatie’ (Taylor). Quetelet schiep het beeld van de gemiddelde mens. Galton zette in op een rangorde van diverse klassen die gebaseerd was op de mate waarin je al dan niet ‘afweek’ van de gemiddelde mens – waarbij het streven was het gemiddelde zoveel mogelijk te ontstijgen. En Taylor scherpte het verschil aan tussen het ‘denken’, het plannen en inrichten en het ‘doen’, het maken en uitvoeren, waarbij het ‘denken’ was weggelegd voor de bovengemiddelde mens en het ‘doen’ voor de benedengemiddelde mens. Het verschil tussen hogere en lagere standen en de daaraan gekoppelde splitsing tussen theorie en praktijk, is dus al eeuwen oud en van alle tijden.

En hoewel er sinds de Mammoetwet, na de tweede wereldoorlog, meer ruimte is om als kind uit een lagere klasse door te stromen naar een hogere opleiding, is de scheiding tussen ‘laag’ en praktisch onderwijs en ‘hoog’ en theoretisch onderwijs, nog altijd actueel. Als je beneden gemiddeld scoort ga je naar het vmbo waar het onderwijs praktijkgericht is, als je bovengemiddeld scoort dan ga je naar de havo of het vwo waar je vooral theoretisch onderwijs volgt.

Maar waarom eigenlijk? Waarom is die scheiding nog altijd zo vanzelfsprekend? Waarom is het zo moeilijk om ‘gewoon’ kok of vuilnisman te worden als je goed kunt leren? Of om je in geschiedenis te verdiepen op het vmbo? Waarom worden theorie en praktijk niet juist gecombineerd? Ongeacht het niveau?

-voordelen-

Focus en verdieping

Zoals hierboven al ter sprake kwam, werd je op school voorbereid op jouw rol of functie in de maatschappij. Ook nu is dat zo en daarvoor bestaan verschillende onderwijsvormen. In het voorbereidend beroepsonderwijs word je voorbereid op een praktisch beroep en in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs word je in de basis voorbereid op een theoretische studie aan de universiteit. Een heldere en duidelijke organisatie van onderwijs die zowel de leerkracht als de leerling de mogelijkheid biedt zich te focussen en te verdiepen op juist die kennis en vaardigheden die bijdragen aan een succesvolle invulling van de functie of rol in de maatschappij.

Inspelen op niveauverschillen

Bij de onderwijsvraag ‘Waarom hoger versus lager?’ kwam al naar voren dat je op basis van de vastgestelde afwijking ten opzichte van het gemiddelde, kunt vaststellen op welk niveau leerlingen presteren en zo groepsgewijs kunt inspelen op niveauverschillen. De groep bovengemiddelde leerlingen krijgt op hun niveau meer theoretisch onderwijs aangeboden, de benedengemiddelde leerlingen krijgen meer praktijkgericht onderwijs.

-nadelen-

Talenten benutten

Maar, zoals Sander Dekker ook aangeeft: Niet ieder kind past precies in het vakje vmbo, havo of vwo. Volgens hem gaat talent verloren als we vasthouden aan de strikte indeling van onderwijsniveau en de daaraan gekoppelde splitsing tussen theoretisch en praktisch onderwijs. Vanuit de Rijksoverheid is nu een proef gaande op dertig middelbare scholen waar leerlingen de kans krijgen hun beste vakken op een hoger en meer theoretisch niveau te doen en waar bijvoorbeeld havisten een praktijkvak metaalbewerking kunnen volgen als hun belangstelling daarnaar uitgaat. Talenten worden zo beter benut, er wordt ingespeeld op de interesses van de leerlingen en het bevordert de motivatie.

Balans

Als we de splitsing tussen praktisch en theoretisch onderwijs los zouden laten en beide zouden combineren, zou het onderwijs ook meer in balans zijn. Er zou naast de theorie, de kennis en de kwalificatie op dat gebied, ook aandacht zijn voor maken en ontwerpen, experimenteren met datgene wat je hebt geleerd, reflecteren op wat ontstaat, je verdiepen in de theorieën erachter en je kennis aanpassen en aanscherpen. Wetenschapsjournalist Mark Mieras benadrukt het belang van spelen, ontdekken en innoveren, Dick van de Wateren, docent en wetenschapper, schrijft over de meerwaarde van ontdekkend leren en neuropsycholoog Jelle Jolles verwijst naar ‘hands-on leren’, een vorm van leren dat aansluit bij de ontwikkeling van jongeren op het gebied van waarneming, cognitie en gedrag.

Naast kwalificatie is er op die manier ruimte voor socialisatie doordat leerlingen samenwerken, met elkaar communiceren en in aanraking komen met diverse perspectieven op maatschappelijke vraagstukken. En persoonsvorming komt aan bod door de vraag naar kritisch denken, het oplossen van vraagstukken, het toepassen van creativiteit en innovativiteit en het ontwikkelen van zelfstandigheid en zelfkennis.

Begrip van de lesstof

Een balans die tevens bijdraagt aan een beter begrip van de lesstof, zoals docent Tim van Waardenburg ervaart. Tijdens zijn lessen combineert hij theorie en praktijk, maakt gebruik van games, quizzen en practicum zodat zijn leerlingen de lesstof beter kunnen doorgronden. ´De lesstof, en daarmee de wereld, een stukje begrijpelijker maken voor mijn leerlingen, dat vind ik het allermooiste van onderwijs. Het moment waarop het kwartje valt en ze roepen: ‘O, zit dat zo? Nou snap ik het!’

Leren door maken is een vorm van leren die heel sterk is. Het geeft richting en context aan datgene wat je leert. Een leerling construeert zijn of haar eigen kennis en dat is een hele sterke en bestendige manier van leren, geeft Arjan van der Meij aan, initiatiefnemer van de Maker Education beweging in Nederland.

En ook het merendeel van de jongeren op havo en vwo – zo blijkt uit een onderzoek uit 2010 – geeft zelf aan liever gewoon iets te proberen dan dat ze eerst een instructie lezen. Vooral jongens en leerlingen die veel exacte vakken hebben gekozen, vinden zichzelf ’doeners’. De leerlingen willen meer contact met de praktijk, meer praktische opdrachten. het onderzoek is destijds uitgevoerd door Hiteq.

Aan de andere kant, kan het juist voor leerlingen uit het praktische onderwijs zo interessant zijn meer te weten van de theoretische achtergrond. Sjef Drummen, van Agora, ging met zijn leerlingen naar Parijs en liet ze kiezen uit een programma. De leerlingen van het vmbo kozen voor een bezoek aan het Louvre waar ze kennis opdeden van de kunstgeschiedenis en wat ze zich later herinnerde als het meest waardevol van de reis. De leerlingen van het vwo die daar al meer in thuis waren, gingen juist op ontdekkingstocht door de stad. Op school leert Sjef hen met verf en kwasten ervaren wat het betekent om te schilderen.

Juist de combinatie van theorie en praktijk is zo waardevol. Op welk ‘onderwijsniveau’ dan ook. Waarbij ruimte is voor het spelen en experimenteren met datgene wat je hebt geleerd. En waarbij je tot nieuwe ontdekkingen, tot nieuwe kennis komt wat het begrip en de ontwikkeling op verschillende vlakken stimuleert.

Ontwikkelingen in de maatschappij

We leven als mens steeds langer en in een steeds sneller veranderende maatschappij. De opkomst van technologie en de verwevenheid daarvan met ons dagelijks leven, maakt dat de rollen en functies van de mens binnen de maatschappij aan het veranderen zijn. De technologie zal veel van de rollen en functies overnemen. Dat geeft ruimte voor de mens om een andere invulling aan het leven te geven, als mens naast de technologie.

Het is van belang in te kunnen spelen op al die veranderingen, gebruik te kunnen maken van de nieuwe technieken en van waarde te kunnen zijn voor jezelf en de samenleving. Exploreren, innoveren, krachten bundelen door diversiteit, door denkers en doeners samen te brengen in één team, in één persoon. Waar praktische en theoretische benaderingswijzen samenkomen en beide van onmisbare waarde zijn. En waarbij we het onderscheid tussen hoog en laag, tussen superieur en inferieur, loslaten.

-alternatieven-

Het Groene Lyceum

De overheid is, zoals hierboven ook al aangegeven, een proef gestart met dertig scholen om de niveaus van onderwijs te doorbreken en leerlingen de kans te geven vakken te doen op een ander niveau. Ze kunnen hun beste vakken op een hoger en meer theoretisch niveau doen, maar ook op een juist praktisch niveau. De VO-raad juicht het toe dat er meer aandacht komt voor praktijkgericht onderwijs in alle onderwijssoorten. Het geeft een boost aan de waardering voor praktisch talent.

De VO-raad pleit ook al enige tijd voor een vijf of zes jaar durende opleiding die een combinatie is van vmbo en mbo, zoals het Groene Lyceum aanbiedt. Een aantal Agrarische Opleidingscentra zijn het initiatief tot een doorlopende leerlijn gestart voor havo-leerlingen met een praktische instelling. Naast algemeen vormende en exacte vakken op havo-niveau, krijgen de leerlingen ook groene vakken. ‘Ze zijn op zoek naar het  waarom van de dingen. Bij bemesting willen ze weten hoe die plant de voeding uit de grond haalt.’ Didactief stelde een special samen rondom het tienjarig bestaan van het Groene Lyceum.

Ondernemend vhbo

Vergelijkbaar met de groene havo kunnen leerlingen op het LVO in Maastricht een vhbo opleiding, een ondernemende vooropleiding die direct toegang geeft tot het hbo. Het gaat hierbij om ondernemen, communiceren en eigen verantwoordelijkheid nemen. De leerlingen leren minder uit boeken en er wordt meer tijd besteed aan onderzoek, samenwerken en presenteren van de resultaten. Maar, ervaren de leerlingen, ‘het vhbo is niet minder, maar juist méér dan havo.’

Technasium

Een andere vorm van onderwijs waarbij theorie en praktijk wordt gecombineerd is het Technasium, een landelijk ontwikkelde formule voor bèta-onderwijs op havo en vwo. Centraal staat het vak Onderzoek & Ontwerpen (O&O), waarbij leerlingen in teamverband projectmatig werken aan actuele bètatechnische opdrachten uit de praktijk.

Maker Education

Andere manieren om het maakonderwijs de klas in te brengen is het Platform Maker Education. Op de website van het online platform worden activiteiten gedeeld en wordt lesmateriaal ter beschikking gesteld. Meer informatie en een overzicht van allerlei inspirerende initiatieven vind je ook op de website van Maker Education Nederland, zoals de Fabklas en het Frysklab. Een ander voorbeeld, ‘waar gymnasiasten met hun handen werken en vmbo’ers aan zakelijke opdrachten werken’, is het WALHALLAb/ De Kruittoren.

Designathon works

Een initiatief dat design thinking en maker education combineert in een cyclus van ontwerpend leren, is Designathon works. De ervaringsgerichte projecten behandelen echte problemen in de wereld, wat kinderen – veelal op de basisschool – vertrouwen geeft en ze stimuleert om de wereld beter te maken. De kinderen ontwikkelen tijdens de projecten hun creativiteit, ze leren maken met oude en nieuwe technieken, doen kennis op van natuurkundige principes en leren levensvaardigheden. Emer Beamer, initiatiefnemer van Designathon works, vertelde over dit alternatief tijdens de uitzending bij BNR.

Tot slot

Deze onderwijsvraag is tot stand gekomen dankzij de waardevolle input, inzichten en bijdragen van Tijs van Ruiten van het Onderwijsmuseum, Hans Veldsink en Jolanda Bolt over het Groene Lyceum, Emer Beamer, initiatiefnemer van Designathon works, en vele anderen via Twitter, zoals je hier, hier & hier kunt terugvinden.

Heb je nog aanvullingen, nieuwe inzichten of (vooral) wetenschappelijk onderzoek of harde data die bovenstaande argumenten verder onderbouwen of juist verwerpen? We horen het graag!
Heb je zelf een onderwijsvraag of wil je mee discussiëren over de Onderwijsvragen? Gebruik de hashtags #onderwijsvraag of #onderwijsvragen op sociale media!