Is hoger altijd beter? Ons onderwijs verdient een nieuwe definitie van succes.

Op 12 april 2017 publiceerde de Onderwijsinspectie voor de 200e keer de jaarlijkse ‘Staat van het Onderwijs’: een rapport waarin wordt beschreven wat er – volgens de toezichthouder – goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs.

‘De Staat’ wordt gezien als een toonaangevend rapport voor de onderwijssector. En dient alleen al daarom zeer serieus genomen te worden. Daar komt bij dat we ons op het moment van schrijven in een interessante tijd bevinden. De huidige fase van kabinetsformatie impliceert namelijk ‘nieuwe ronde nieuwe kansen’ voor het onderwijs.

Politieke partijen hebben allemaal een mening over wat in hun ogen de beste aanpak is. Maar er wordt daarbij vooral, of eigenlijk uitsluitend, gesproken over de concrete invulling van de nieuwe onderwijsplannen, zoals kleinere klassen, maatwerkdiploma en wel of geen rekentoets. Maar zijn dit de onderwerpen die de meeste urgentie hebben? Op korte termijn, wellicht.

In 2014 formuleerde Platform Onderwijs2032 de vraag: wat moeten kinderen in 2032 geleerd hebben om klaar te zijn voor een plek op de arbeidsmarkt? Een mooi streven, maar met twee kanttekeningen. Want is het überhaupt mogelijk om deze lange termijn vraag te beantwoorden in een wereld die in hoog tempo verandert? Daarnaast heeft een dergelijke vraagstelling als effect dat allerhande belangengroeperingen zich uitsluitend focussen op hun eigen belangen, hun stokpaardjes inzetten: vakken als EHBO, verkeer en voeding. Ook bij Onderwijs2032 gaat het dus vooral over het wat, zonder eerst de vraag waartoe beantwoord te hebben.

Direct bij het lezen van ‘Staat van het Onderwijs’ wordt het echter duidelijk: succes wordt in ons onderwijs blijkbaar uitsluitend afgemeten aan hogere scores, hogere diploma’s, hoger eindigen in de ranglijsten en een hogere economische inzetbaarheid. De Onderwijsinspectie staat daarin niet alleen. Allerlei stakeholders en belangengroeperingen discussiëren over dezelfde onderwerpen, op dezelfde manier. En dat al decennia lang.

 

Anno 2017 blijkt hoger dus nog steeds het magische woord. Maar streven we daarbij ons onderliggende doel niet voorbij? Zou de kernvraag niet moeten zijn: wat willen we eigenlijk bereiken met ons onderwijs vandaag de dag? In een steeds sneller veranderende wereld waarin we steeds langer leven? Wat is het uiteindelijke doel, voor mens, samenleving en planeet? Is hoger (of sneller, meer, groter) dan per definitie beter?

Het is een heet hangijzer, de huidige staat van ons onderwijs. Naast de formatie van het nieuwe kabinet, is het ook de periode waarin andere belanghebbenden keuzes moeten maken. Leerlingen en hun ouders die misschien wel worstelen met de keuze voor de juiste school of studie. Leraren en schoolleiders die bezig zijn met de invulling van het schooljaar 2017/2018. Allemaal staan ze stil bij de vraag: wanneer hebben we het goed gedaan?

– Wat is het goede? Wanneer hebben we het goed gedaan? –

Maar hoe definiëren we ‘goed’ in deze context; waar meten we succes aan af? Het ene individu is het andere niet. Mensen zijn van nature bijzonder divers: iedereen heeft zijn of haar eigen talenten, interesses, capaciteiten en motivaties en een totaal andere, unieke persoonlijkheid. Bij mensen zowel in, naast als buiten het onderwijs wordt deze diversiteit ruiterlijk erkend.

In de praktijk van alledag is het al zichtbaar: juist door die oneindige diversiteit aan capaciteiten, is er een oneindige diversiteit aan manieren waarop een waardevolle bijdrage kan worden geleverd aan de samenleving. Er is niet ‘een’ juiste of ‘de’ beste manier. Sterker nog; ‘hoger’ of ‘sneller’ voortgedreven worden op een weg die niet de jouwe is, heeft als reëel risico dat je zelfs verder af komt te staan van je eigen unieke potentieel of doel. De gevolgen voor het individu – en daarmee de samenleving – laten zich raden.

We leven in een snel veranderende samenleving. Om dit tempo bij te kunnen benen, is er een continue noodzaak om te blijven transformeren. Om niet halsstarrig te blijven hangen in oude systemen, maar om mee te gaan op de ontdekkingstocht richting het heden en vooral de toekomst. Als we tenminste gezamenlijk een bijdrage willen leveren aan een houdbare wereld. Oftewel een betere wereld, die vrediger, gelukkiger, gezonder en duurzamer is.

– Bijdragen aan een betere wereld: vrediger, gelukkiger, gezonder, duurzamer. –

Juist door bij het begin te beginnen, door het onderwijs mee te laten bewegen met de wereld, kan het oneindige potentieel van de mensheid ten goede worden ingezet. Een uitspraak met een breed draagvlak. Maar ook een uitspraak die als obligaat wordt bestempeld: want hoe kun je het daar in vredesnaam níet mee eens zijn? Hoera! Als we het er niet mee oneens kunnen zijn, laten we er dan vooral sámen eens over zijn. En dat als uitgangspunt nemen voor een andere benadering van het onderwijs.

Het hoger versus lager denken is alom geïntegreerd en geaccepteerd in onze maatschappij. Alvorens deze manier van denken los te kunnen laten, is het raadzaam om eerst eens stil te staan bij hoe het zover heeft kunnen komen.

Het systeem van hoger versus lager

Het huidige systeem van hoger versus lager stamt uit de 19e eeuw. Sir Francis Galton bedacht een rangorde gebaseerd op diverse klassen. Veertien stuks, waarvan de laagste werd gereserveerd voor ‘imbecielen’, halverwege gevolgd door ‘middelmatigen’ om aan de top te eindigen met ‘eminenten’. Hij had een droom; een heilige opdracht aan de mensheid zelfs: ontstijg middelmatigheid zoveel mogelijk!

Galton zou ongetwijfeld tevreden zijn geweest. Tot op de dag van vandaag vormt zijn klassenidee namelijk een van de pijlers van onze samenleving. Niet alleen in het onderwijs, maar ook bij sollicitatieprocedures, functioneringsgesprekken en bij salarisbepalingen. Waarbij, en dat is geen hogere wiskunde en ook al is het niet intentioneel, hoger als superieur wordt gezien en lager als inferieur. Hoger staat voor (be)denker, lager voor uitvoerder.

Maar zijn hoger ingedeelde functies inderdaad waardevoller dan de lagere? Zijn bankiers, managers, juristen en consultants daadwerkelijk meer waard voor een samenleving dan degenen die kunnen maken, bouwen, zorgen, herstellen en helpen?

– Zijn hoger ingedeelde mensen waardevoller voor de samenleving? –

In 2013 bleek uit een onderzoek door Harvard Business Review onder 12.000 professionals, dat een schrikbarend aantal van 50% van de geïnterviewden meende dat hun baan geen enkele betekenis had. Deze bullshit jobs (in de woorden van antropoloog en professor David Graeber) hebben klinkende namen, zijn financieel zeer lucratief en worden gezien als succesvol. Kortom: op papier zeer wenselijk. Maar de praktijk wijst anders uit. Betekenisgeving, het maken van een verschil en het leveren van een concrete bijdrage zijn blijkbaar juist de meest relevante waarden.

‘Hoger is beter’ gaat voorbij aan het feit dat een individu nooit op zichzelf staat in de samenleving, maar daar onherroepelijk onderdeel van uitmaakt. Onderdeel van het grotere geheel. Een samen-leving waar iedereen ertoe wil doen, op zijn of haar eigen manier. Gezien wil worden. En op zoek is naar erkenning en voldoening.

Het hoger/lager concept, heeft onmiskenbaar een groot voordeel. Het is namelijk meetbaar, tastbaar en daardoor controleerbaar. Wat wel zo makkelijk is. Maar als het doel is: het inzetten van ieders specifieke kwaliteiten voor een houdbare wereld, is het niet eenvoudig om simpele, gemakkelijk meetbare criteria te vinden waarlangs succes afgemeten kan worden.

Goed onderwijs: goede scholen

Alom bekend en wat ook wordt benadrukt door de onderwijsinspectie in ‘Staat van Onderwijs’: goed onderwijs vindt plaats in goede scholen. En goede scholen onderscheiden zich, net als andere goede organisaties, door adequate aansturing, voldoende leerkrachten die beschikken over uitstekende pedagogische en didactische vaardigheden, een grote inzet en betrokkenheid van alle medewerkers en voldoende gelegenheid voor overleg en reflectie. Ook energie, synergie en gerichte professionalisering zijn daarvan onderdeel.

Maar bovengenoemde aspecten, professionaliteit, betrokkenheid van leerkrachten, energie en synergie zijn bij uitstek kwaliteiten die niet meetbaar zijn middels een gestandaardiseerde toets, waarbij enkel het vooraf ingestelde antwoord telt. Hoe dit dan wel zichtbaar en vooral merkbaar te maken? Door mensen te bevragen, die door jarenlange ervaring en hun eigen specifieke vaardigheden zeer geschikt zijn om als jurylid op te treden.

Een gevaar hierbij is dat er misverstanden en vooroordelen zouden kunnen  optreden: bepaalde personen of groepen zouden kunnen worden voorgetrokken. Iets wat door bewustwording en voldoende feedback en terugkoppeling te organiseren tijdens de opleiding en in de praktijk, kan worden voorkomen.

Goede organisaties zijn dus onontbeerlijk. Met goed leiderschap, waarin wordt samengewerkt, met de juiste intenties, waar voortdurend reflectie plaatsvindt en een open houding bestaat. Waarbij wordt erkend dat bevoegd niet altijd bekwaam betekent en bekwaam niet altijd bevoegd.

Het hoeft niet allemaal mensenwerk te zijn. Technologie kan juist een heel mooie aanvulling vormen. Steeds beter is het mogelijk om een zeer breed spectrum aan leerervaringen te documenteren en zichtbaar te maken, zonder toenemende druk op de leerkracht. Geautomatiseerde systemen kunnen het ‘domme’ werk overnemen, zodat de leerkracht zich vrij kan maken voor datgene wat er echt toe doet: het vormgeven van leerervaringen en onderwijzen door zelf te laten zien wat het betekent om een mens te zijn in onze samenleving. En kennis over te brengen op een typisch menselijke wijze, die niet over kan worden gelaten aan kunstmatige intelligentie, games of filmpjes.

Nieuwe criteria nodig

Als we het met elkaar eens zijn dat het hogere doel is het potentieel van individuen te ontsluiten en daarmee gezamenlijk een houdbare wereld te creëren, betekent dit dat we moeten gaan sturen op heel andere criteria dan we gewend zijn. Zoals het in kaart brengen van specifieke karakteristieken van de leerling: wat doet deze goed en graag? Deze benadering resulteert in een grote mate van zelfkennis en inzicht in hoe deze capaciteiten ingezet kunnen worden en wat dit betekent voor zijn verdere ontwikkeling en omgang met anderen.

– In kaart brengen: wat doet de leerling goed en graag? –

Een ander criterium is de mate van zelfredzaamheid van de leerling: in hoeverre is hij in staat eigenhandig een context te creëren waarin hij tot zijn recht komt en zich zelfstandig kan redden in de samenleving? De toegevoegde waarde van een onderwijsinstelling zou concreet kunnen worden afgemeten aan de mate van ontwikkeling van de leerling ten opzichte van het instroomniveau. En in hoeverre voldoet de instelling aan factoren die volgens de inspectie wijzen op goed onderwijs, zoals visie, verantwoordelijkheid, samenwerken en feedback? De school als lerende organisatie. Waarbinnen de mogelijkheid bestaat om je te bekwamen op bepaalde gebieden, ook buiten het reguliere curriculum en waar samenwerking met andere leeromgevingen of organisaties alleen maar wordt gestimuleerd.

– In hoeverre is de school een lerende organisatie? –

Tot slot een onontbeerlijke toetssteen: de mate van begrip (en het kunnen toepassen) van kennis en vaardigheden die leiden tot een vredig, gelukkig en gezond leven in een duurzame wereld. Inzicht in hetgeen je uniek maakt als individu. Maar ook inzicht in datgene wat we met elkaar gemeen hebben, wat ons bindt als groep en als burgers.

– Wat hebben we met elkaar gemeen, als groep en als burgers? –

Kortom: er is een nieuwe definitie van ‘succes’ nodig, die intrinsiek verschilt van het ouderwetse hoger versus lager denken. Een definitie die gezamenlijk wordt bepaald en gefaciliteerd, niet alleen door goede onderwijsorganisaties met een onderliggend hoger doel maar ook door andere belanghebbenden zoals ouders, leerkrachten, leerlingen en werkgevers. Onderwijsprofessionals krijgen de mogelijkheid om hun eigen potentieel te ontdekken en in de praktijk tot volle bloei te komen, waarmee er – op de juiste manier geëquipeerd –  ruimte ontstaat om een verschil te maken daar waar het begint: bij het onderwijs.