#Onderwijsvraag 25: Waarom is er een inspectie van onderwijs?

Elke twee weken onderzoeken we op BNR Nieuwsradio, samen met luisteraars en onze volgers, een #Onderwijsvraag. Deze week bespraken we de onderwijsvraag ‘Waarom is er een inspectie van onderwijs?’ Wil je de uitzending terugluisteren, klik dan hier voor de podcast!

Waarom is er een inspectie van onderwijs?

Waarom is er een inspectie van onderwijs? Waarom toetsen zij de kwaliteit van onderwijs aan de hand van een vooraf vastgesteld toezichtkader? Welke rol heeft de inspecteur daarbij? En wat is de rol van de school? Hoe kan het streven naar een gedeelde basiskwaliteit toch ruimte bieden aan de eigenheid van scholen? Een verkenning van de historie, de voordelen, de nadelen en mogelijke alternatieven.

– historie –

Rijksschooltoezicht

De inspectie van het onderwijs dateert uit de Franse tijd, waarin Nederland onderdeel uitmaakte van de Bataafse Republiek (1795-1801). In die tijd kwam de zorg voor onderwijs bij de overheid te liggen. De Maatschappij tot ‘t nut van het algemeen, die vanuit een brede ongerustheid over de toestand van het onderwijs werd opgericht, speelde daarbij een belangrijke rol. De ‘Agent van nationale opvoeding’ werd benoemd, destijds de minister van onderwijs, en in 1801 werd een eerste wet op onderwijs van kracht. Het Rijksschooltoezicht werd vervolgens ingesteld om toe te zien op de onderwijspraktijk en de uitvoering van de onderwijswetten. Schoolopzieners legden jaarlijks bezoeken af aan de scholen en gaven invulling aan de toezichtstaak.

Staat van het onderwijs

Schoolopzieners en inspecteurs schetsten graag en uitvoerig hun bevindingen vanuit de alledaagse schoolpraktijk. De rapporten die de schoolopzieners schreven naar aanleiding van hun schoolbezoeken werden door de provinciale commissie van onderwijs gebundeld in een verslag voor de verantwoordelijke minister. De minister stelde op basis daarvan een jaarverslag samen voor de regering, een verslag over de Staat van het Onderwijs. Tweehonderd jaar geleden, op 17 januari 1817 verscheen het eerste onderwijsverslag. Het vormt sinds die tijd een verbinding tussen overheidsbeleid en de onderwijspraktijk waarbij vaak een bepaald onderwerp werd uitgelicht. In de jaren ‘30 was dat bijvoorbeeld de ‘kennis der natuur’.

Het Verslag is geworden tot een jaarboek, dat een ieder, die de ontwikkeling van ons onderwijs meer dan oppervlakkig wenscht te volgen, behoort te bezitten en dat het sedert verscheidene jaren zoo tijdig gereed komt, dat het ook voor het actuele onderwijsbeleid van groote waarde is’.

waarom is er een inspectie van onderwijs

Persoonlijke indrukken

Tweehonderd jaar geleden was het Rijksschooltoezicht vooral gericht op de maatschappelijke functie van onderwijs. De schoolopzieners hadden een adviserende rol en het onderwijsverslag bestond uit persoonlijke en praktische indrukken. Ook hierin was het Nut richtinggevend. Het Nut pleitte voor nationaal volksonderwijs, zodat kennis onder alle bevolkingslagen kon leiden tot deugd en uiteindelijk tot maatschappelijke vooruitgang, schrijft Ruth van de Pol in haar masterscriptie over het schooltoezicht. Het onderwijs was in de eerste plaats een manier om de mens en de samenleving ten goede te veranderen. Na 1967 verdwenen de individuele bevindingen van de inspecteurs en werd meer nadruk gelegd op de koppeling tussen praktijk en wetenschappelijk onderzoek, wat de onderbouwing van de bevindingen sterker maakt. De inspectie kreeg daarmee een waarborgfunctie en zorgt er sindsdien voor dat de basiskwaliteit van het onderwijs op orde blijft.

Basiskwaliteit

De zorg voor de basiskwaliteit kreeg begin deze eeuw extra veel aandacht nadat bleek dat zo’n tien procent van de scholen langdurig onvoldoende resultaten behaalde. Zelfs ouders kwamen daartegen in opstand, waaronder Karina Schaapman die aangaf dat goed onderwijs in Nederland helemaal niet zo vanzelfsprekend was. Vanaf 2007 was de inspectie daarom gefocust op de onderlaag en op het terugdringen van zwakke scholen. Het aantal zwakke scholen werd teruggedrongen tot twee procent, maar de keerzijde die het met zich meebracht, is dat het toezicht werd vereenzelvigd met alleen nog het bewaken van die ondergrens. De inspectie concentreerde zich op haar rol als controleur, terwijl er ook behoefte was aan een bredere en stimulerende inspectie.

– voordelen –

Effectief toezicht

Ook nu is de missie van de onderwijsinspectie het realiseren van effectief toezicht voor beter onderwijs. Elk kind heeft recht op goed onderwijs. Leerlingen, studenten en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat het onderwijs op een school goed is. De inspectie streeft naar behoud van het maatschappelijk vertrouwen in de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs en doet dat door enerzijds de minimum kwaliteitsnorm te bewaken en anderzijds door het stimuleren van continue verbetering. Een streven naar evenwicht tussen de controlerende en stimulerende rol.

Het toezicht borgt de kwaliteit van onderwijs en het let erop dat, conform de wettelijke taken van de school, de leerlingen genoeg leren, ze goed les krijgen en ze veilig zijn. Sinds het begin van deze eeuw bekijkt de inspectie ook of het geld dat scholen ontvangen op de juiste manier aan onderwijs wordt besteed. De inspectie beoordeelt de school op deze punten en doet waar nodig voorstellen tot verbetering.

Reflecterende functie

Naast deze controlerende en stimulerende functie, heeft de inspectie ook een reflecterende functie. Zij kan niet alleen scholen ondersteunen met haar kennis en ervaring, ook draagt de jaarlijkse Staat van het Onderwijs bij aan reflectie op ons onderwijs. De inspectie kan met dit rapport agenderend zijn en aanzetten tot een maatschappelijk debat over onderwijs. Ook andere betrokken partijen nemen deel aan het maatschappelijk debat, zoals leerlingen, schoolleiders en ouders, die daar de laatste jaren aan bijdragen met hun eigen staat van het onderwijs.

– nadelen –

De norm

Zoals hierboven ook al naar voren kwam, is de inspectie de afgelopen jaren vooral gericht geweest op het voorkomen van een stijging van het aantal zwakke scholen. Daardoor lag de focus op dat wat niet goed ging binnen scholen. De kracht en potentie van een school, en daarmee de kansen op groei en ontwikkeling, deden er in mindere mate toe. De inspectie keek daarbij vooral naar de leeropbrengsten, zoals dat in de wet ook is geregeld. In praktijk komt dat neer op meetbare leeropbrengsten op het gebied van taal en rekenen, gekoppeld aan de norm die is afgestemd op de gemiddelde samenstelling van de leerlingenpopulatie op de scholen.

Hoewel het belangrijk is te voldoen aan een bepaalde basiskwaliteit, brengt dit ook een beperkte kijk op onderwijs met zich mee. Waarom worden de prestaties van leerlingen gekoppeld aan een gemiddelde norm en worden ze op basis daarvan met elkaar vergeleken? Waarom wordt niet de individuele ontwikkeling ten opzichte van eerder in kaart gebracht? In hoeverre dragen niet meetbare leeropbrengsten bij aan de ontwikkeling van kinderen? En wat draagt de school, naast taal en rekenen, bij aan die ontwikkeling? Kortom, hoe meet en beoordeel je verschillende aspecten van de kwaliteit van onderwijs?

Hoger is beter

Tegenover het voorkomen van zwak onderwijs staat het streven naar kansrijk en succesvol onderwijs. Bij het lezen van de Staat van het Onderwijs wordt het meteen duidelijk: we streven naar succes dat wordt afgemeten aan bovengemiddelde meetbare resultaten – aan hogere scores, hogere diploma’s, hogere posities op de ranglijsten en een hogere economische inzetbaarheid. Het is natuurlijk van groot belang dat ieder kind de best mogelijke opleiding krijgt, maar is alleen hoger onderwijs kansrijk? Is hoger onderwijs ook altijd beter of verdient ons onderwijs een andere definitie van succes? Een definitie waarbij ruimte is voor diversiteit, voor de ontwikkeling van het unieke potentieel van het individu en waarbij we leren om dit waardevol in te zetten voor onszelf en de samenleving?

Eigenaarschap

Een voorwaarde voor goed en kansrijk onderwijs, nog los van de indeling in hoog en laag, is eigenaarschap. De inspectie is ervan overtuigd dat goed onderwijs alleen kan ontstaan als de hele school, van leerkracht tot bestuurder, zich eigenaar weet van het onderwijs, schrijft Arnold Jonk, plaatsvervangend inspecteur-generaal. Maar vooralsnog werd het toezichtkader toch vooral gezien als iets van de inspectie. Een checklist met voorwaarden waaraan de school moest voldoen. Voelde de school voldoende eigenaarschap? Werd er voldoende stimulans ervaren vanuit de inspectie?

– alternatieven –

Vernieuwd toezicht

Hoewel er altijd ruimte is geweest voor een diversiteit aan opvattingen over wat goed onderwijs eigenlijk is, wordt dit met het vernieuwde toezicht vanaf augustus 2017 expliciet benadrukt. Het is erop gericht scholen uit te dagen eigen ambities te formuleren en waar te maken. De inspectie biedt daarmee zelf een alternatief voor het huidige toezicht en speelt in op de wens uit het onderwijsveld om vanuit een wederzijds vertrouwen tussen school en inspectie in te kunnen spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen. ‘Het is mooi dat we juist nu, in het jaar dat we tweehonderd jaar Onderwijsverslag vieren, de eendimensionaliteit van de verantwoording achter ons laten om te bouwen aan wederkerigheid en vertrouwen’, vertelt Gerard Zeegers, oud schoolleider die een boek schreef over het vernieuwde toezicht.

Eigenheid van de scholen

Ook nu de basiskwaliteit in het onderwijs voor een belangrijk deel geborgd is, maar er nog veel kansen liggen om het Nederlandse onderwijs te verbeteren, wil de inspectie scholen inzicht geven in mogelijkheden om een continue verbetercultuur te ontwikkelen. De inspectie wil besturen stimuleren om samen met hun scholen te werken aan de eigen kwaliteitsverbetering en wil daarvoor aansluiten bij en uitgaan van de eigen kracht en potentie van besturen en hun scholen.

Brede kijk op de kwaliteit van onderwijs

Naast de leeropbrengsten en het financiële beheer wordt daarbij ook gekeken naar de kwaliteitszorg en de ambitie van de school en de wijze waarop dat tot uitdrukking komt in het dagelijkse onderwijsproces en binnen het schoolklimaat. De visie van de school is daarbij uitgangspunt. Door deze brede kijk op de kwaliteit van onderwijs, die verder reikt dan meetbare resultaten, ontstaat ruimte en aandacht voor de eigenheid van scholen.

waarom is er een inspectie van onderwijs

Ruimte voor vernieuwing

Wittering.nl, een basisschool in Rosmalen, merkt al dat het vernieuwde toezicht meer ruimte biedt voor vernieuwing. Ze kijken naar de ontwikkelbehoeften van ieder kind en daarna naar de wijze waarop het passend kan zijn binnen de wet- en regelgeving. Voorheen vonden de inspecteurs het moeilijk om de school te beoordelen, maar sinds het nieuwe toezicht lukt het ze wel en komt de school er heel positief uit. ‘We hebben laten zien dat we competent zijn in het zelf ontwerpen van het curriculum en het passend maken van het aanbod. Dankzij onze beredeneerde keuzes krijgen we veel autonomie van ons bestuur en de inspectie.’

Ook de Nicolaasschool en basisschool De Regenboog in Rotterdam zijn positief over het vernieuwde toezicht nadat ze deelnamen aan een pilot. Ze ervaren ruimte voor de eigenheid en de kracht van de school. Ze zien de inspectie veel meer als een ‘kritische vriend’ die inzicht geeft in verbeterpunten en bijdraagt aan de ontwikkeling van de school.

Gedeelde verantwoording

De inspectie verwacht de eerste tijd na invoering van het vernieuwde toezicht, eerst nog een stijging van het aantal zwakke scholen. Voorheen werd vooral naar de leeropbrengsten gekeken, nu bijvoorbeeld ook naar de veiligheid en het zicht op de ontwikkeling van leerlingen. Bij een nieuwe manier van kijken en oordelen, ligt het voor de hand dat scholen tijd nodig hebben om daaraan te wennen. Ook de inspectie zelf zal haar weg moeten vinden binnen de nieuwe werkwijze. Juist de intentie om veel meer vanuit gezamenlijkheid te werken aan de kwaliteitsverbetering van onderwijs, vanuit een heldere visie en een gedeelde verantwoordelijkheid, is er alle ruimte voor groei en ontwikkeling. Zoals Gerard Zeegers ook zegt: Het zou mooi zijn als het fenomeen inspectie evolueert van een eenzijdig toezichtkader naar een gedeeld verantwoordingskader.’

Tot slot

Deze onderwijsvraag is tot stand gekomen dankzij de waardevolle input, inzichten en bijdragen van Tijs van Ruiten van het Onderwijsmuseum, Annemarie Brinkhof, directeur van de Nicolaasschool, George Leuver, directeur van De Regenboog, Jan-Willem Swane, persvoorlichter van de Inspectie van het Onderwijs en Monique Vogelzang, Inspecteur-generaal van het Onderwijs, die samen met ons in de uitzending was.

Heb je nog aanvullingen, nieuwe inzichten of (vooral) wetenschappelijk onderzoek of harde data die bovenstaande argumenten verder onderbouwen of juist verwerpen? We horen het graag!
Heb je zelf een onderwijsvraag of wil je mee discussiëren over de Onderwijsvragen? Gebruik de hashtags #onderwijsvraag of #onderwijsvragen op sociale media!