De misopvatting over ‘hoger’ en ‘lager’
De laatste jaren hebben we een steeds groter tekort aan leraren, zorgmedewerkers, automonteurs en loodgieters. Terwijl er een overschot aan managers, consultants en bankiers lijkt te zijn. Waarom? Kinderen worden geadviseerd om naar ‘zo hoog mogelijk’ te streven. Maar is een theoretische opleiding wel ‘hoger’ of ‘beter’ dan een praktische? En waarom bepaalt één eindtoets wie naar het vwo mag en wie ‘slechts’ naar het vmbo?
Laten we beginnen bij de grondleggers van de statistiek, die ‘het gemiddelde’ introduceerden: het midden van een normaalverdeling. Verzamel een hoop data – bijvoorbeeld over lichaamslengte, hoe hard mensen kunnen rennen, hoe hoog ze springen, etc. – en je kunt het gemiddelde aantonen. Dit zijn we ook gaan doen in het onderwijs. Dat kan handig zijn, bijvoorbeeld om te meten op welke leeftijd kinderen er gemiddeld klaar voor zijn om te leren lezen. Of om de effectiviteit van de les op de ontwikkeling van de leerlingen te meten.
Het probleem zit hem echter in deze: wat als een kind qua ontwikkeling buiten de grenzen van dat gemiddelde valt? Ineens loopt het kind achter, krijgt dan het label ‘stoornis’ of ontwikkelt hij zich veel te snel en moet er speciaal onderwijs aan te pas komen. Terwijl niemand raar opkijkt als een kind met 17 maanden nog niet loopt. Ontwikkelen doen we allemaal op onze eigen snelheid. En geen enkel kind is op alles gemiddeld. Dus het gemiddelde kind bestaat niet.
“Een toets toont alleen aan hoe een kind scoort ten opzichte van het gemiddelde”
Rangschikken
Op basis van dat gemiddelde zijn we gaan rangschikken. Denk bijvoorbeeld aan de PISA-ranglijst, onderzoek dat de kennis en vaardigheden van vijftienjarige leerlingen test en rangschikt op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen. Nederland zakt steeds verder op deze lijst, wat leidt tot grote paniek in de politiek. Terwijl dit niks zegt over het individu of over de waarde van een land. Alleen over het gemiddelde van alle landen. Maar is het ene land dan ‘beter’ dan het andere land? Er zal altijd een land het ‘hoogst’ en een land het ‘laagst’ scoren. Moeten we de laagst scorende landen dan maar afschaffen? En allemaal het hoogst scorende land kopiëren?
Toch trekken we conclusies uit dergelijke rangschikkingen. Neem de Cito-toets. Hoe meer fouten een kind maakt op de Cito-toets, hoe lager de score, hoe lager het onderwijsniveau waarin het kind wordt ingedeeld. Scoort een kind laag op de halfjaarlijkse toetsen? Dan moet het toch echt wat beter zijn best doen. Terwijl één toets eigenlijk niks zegt over iemands intelligentie en al helemaal niet over het feit of hij zijn best wel of niet heeft gedaan. Want de helft van alle kinderen zal ‘ondergemiddeld’ scoren. Zo werkt de toets nou eenmaal. Hij vergelijkt leerlingen alleen maar met elkaar, rangschikt ze op basis van het gemiddelde. Maar komt een kind daardoor tot volle bloei?
Goed of fout
Duiken we dieper in de Cito-toets, dan kunnen we ons afvragen waarop we kinderen nu echt toetsen. Het basisonderwijs kent 52 kerndoelen, variërend van informatieverwerving tot je mening ordenen en van reken-wiskundige problemen oplossen tot met zorg omgaan met het milieu. Op het gebied van de Nederlandse taal zijn er wel 12 kerndoelen en toch wordt er met de Cito-toets alleen getoetst op (begrijpend) lezen en taalverzorging – en daarnaast nog rekenen. Alle overige kerndoelen worden niet getoetst.
Daarbij komt dat de toets is ontwikkeld in de tijd dat de eerste computers opkwamen. Die waren in staat om 1’en en 0’en te lezen en dus moest het goede bolletje worden ingekleurd. Een antwoord kan dus alleen goed of fout zijn. En dus moeten de vragen in absolute zin maar één goed antwoord bevatten. Gesloten vragen. Zonder ruimte voor interpretatie. Terwijl kinderen met hun creatieve brein vragen heel anders kunnen interpreteren dan wij. Tonen we hiermee echt aan wat kinderen kennen en kunnen?
“Standaardisatie gebaseerd op het gemiddelde en selectie op basis van behaalde toetsresultaten, maken van onderwijs een wedstrijd, een selectiefabriek”
Onderwijs een wedstrijd?
De maker van de Cito-toets vond deze sortering oneerlijk. Hij vond dat alle kinderen de kans moesten krijgen om ‘bovenaan’ te komen. De toets is dus ontstaan vanuit een goed hart. Maar inmiddels leven we in een tijd waarin we ons moeten afvragen of deze ‘hoog-laag’ indeling nog wel klopt. Standaardisatie gebaseerd op het gemiddelde en selectie op basis van behaalde toetsresultaten, maken van onderwijs een wedstrijd, een selectiefabriek. Het laat individuele groei, potentie en talenten onbenut en het vergroot de ongelijkheid in de samenleving. Daarnaast heeft deze vorm van toetsen om te selecteren veel schadelijke bij-effecten, zeker omdat er voor zowel het kind als voor de school heel veel van afhangt.
Sorteermachine
Want we breiden kinderen in het basisonderwijs 8 jaar lang voor op het maken van een toets die bepalend is voor de rest van hun leven. Terwijl die toets maar een klein stukje van alle kennis en vaardigheden test en geen ruimte laat voor interpretatie. Omdat we ze willen kunnen sorteren: wie scoort boven het gemiddelde en wie onder? Om vervolgens alle ‘hoog’- en ‘laag’-scorenden bij elkaar te zetten en ze gestandaardiseerde lesmethoden voor te schotelen. Ik ben ervan overtuigd dat dit levensgevaarlijk is. Niet alleen zorgt het ervoor – door een ‘fixed mindset’ – dat de ‘lager’-scorende kinderen zich benedengemiddeld gaan gedragen. Het creëert ook een monocultuur.
“Een ecosysteem floreert met zoveel mogelijk diversiteit”
Diversiteit in het ecosysteem
Een sterk ecosysteem bestaat uit zoveel mogelijk diversiteit. Onze samenleving is ook een ecosysteem, maar op basis van dit ‘hoger/lager’-principe creëren we uniformiteit, een monocultuur. Zet je veel dezelfde kinderen samen? Dan willen ze zich van elkaar onderscheiden. Zo ontstaat bijvoorbeeld ook pestgedrag. Kinderen weten niet eens hoe het is om met mensen uit een ‘andere’ groep om te gaan. Hoe vaak komt een kind nu een kind met een handicap tegen?
Willen we kinderen laten floreren? De samenleving laten floreren? Dan is het zaak dat we zoveel mogelijk menselijke capaciteiten en interesses bij elkaar brengen. Zodat er kruisbestuiving kan ontstaan en iedereen zijn eigen talent kan inbrengen. Zonder dat het één als ‘beter’ of ‘minder’ wordt gezien dan het ander. Met symbiose, samenwerking, maken we de samenleving sterk en fit. We moeten het gemiddelde loslaten. Onze aandacht focussen op de ontwikkeling van de leerling zelf. “Let’s design education to the edges of the dimensions of learning”.