Wat we zeggen vs. wat we doen

Portret Claire Boonstra

In het onderwijs weten we vaak precies wat we belangrijk vinden. We schrijven het op in visiedocumenten, zeggen het in gesprekken en zetten het vol trots op onze websites. We willen onderwijs dat aansluit bij de leerling, dat uitgaat van vertrouwen, dat ruimte biedt voor talent en ontwikkeling. Maar zodra iemand dit écht in de praktijk probeert te brengen, noemen we het ineens “radicaal”, “moeilijk” of “te anders”. Waar komt dit vandaan? En belangrijker: hoe veranderen we die instelling? 

Ik werd geïnterviewd in het kader van een onderzoek naar een scholengroep die zichzelf als vernieuwend profileert. Op hun website staat een duidelijke belofte: elk kind krijgt onderwijs dat past bij zijn of haar interesses, niveau en ontwikkelfase. Leerlingen en medewerkers mogen zich ontwikkelen op hun eigen manier, vanuit vertrouwen en verantwoordelijkheid. Klinkt goed, toch? Maar binnen diezelfde scholengroep is één school die deze visie daadwerkelijk probeert waar te maken – en juist die school ligt onder vuur. Het bestuur weet niet goed wat het ermee aan moet. Ze hebben een extern onderwijsadviesbureau ingehuurd om te onderzoeken wat er “moet gebeuren”.

“Als je onderwijs serieus neemt als groeiruimte, dan draait het om ontwikkeling, niet om standaardisatie.”

'McKinsey bellen'

Dat deed me denken aan wat bedrijven doen als ze klem zitten: McKinsey bellen. Een groep consultants gaat praten met iedereen in de organisatie, verzamelt data, maakt mooie rapporten en komt dan met aanbevelingen. Waarom? Omdat het eigen leiderschap geen kleur durft te bekennen. Omdat het spannender is om zélf te zeggen waar je voor staat, dan om een extern bureau het voor je te laten doen. Ook in dit geval werd ik dus geïnterviewd als onderdeel van zo’n traject.

De onderzoeker stelde me de vraag of het niet beter zou zijn als deze ene school wat minder “streng in de leer” zou zijn. Als ze wat losser met hun eigen concept om zouden gaan, dan zou het allemaal wat makkelijker worden. Voor het draagvlak. Voor de rust. Voor het bestuur. Mijn reactie was simpel: ik pakte de homepage van de scholengroep erbij en las voor wat er letterlijk staat. Over onderwijs dat past bij ieder kind. Over ruimte voor ontwikkeling en vertrouwen. En toen vroeg ik: als dit jullie belofte is – waarom zijn dan niet álle scholen in jullie groep zoals deze ene school? Waarom wordt die ene school, die dit écht doet, ineens “lastig” genoemd?

De onderzoeker was even stil. “Ja, je hebt wel een punt,” gaf hij toe. Maar meteen daarna kwam de klassieke tegenwerping: “Hoe weet je of een school goed is als je geen cijfers hebt?” Ik stelde daar vragen tegenover: waarom hechten we zo veel waarde aan cijfers? Wat zegt een cijfer eigenlijk over ontwikkeling? Stel, een leerling die thuis Engels spreekt, maakt een toets Engels en haalt een 9. Is dat dan een prestatie van de school? Of van de thuissituatie? En wat zegt dat cijfer écht over waar het kind staat? Waarom moeten alle kinderen dezelfde toets maken om hun waarde te bewijzen?

Als je onderwijs serieus neemt als groeiruimte, dan draait het om ontwikkeling, niet om standaardisatie. En als je die visie op je website durft te zetten, dan moet je hem ook durven dragen in de praktijk. Vertrouwen op de professionele oordelen van leraren hoort daar gewoon bij. Want niet alles wat telt, kun je tellen.

Het is gewoon logisch

Gaandeweg het gesprek merkte ik dat de onderzoeker aan het schuiven was. Uiteindelijk zei hij: “Ik ben vader van drie kinderen. En eigenlijk ben ik het helemaal met je eens.” Hij zag zelf ook de tegenstrijdigheid tussen de visie op papier en de praktijk waarin deze school ineens als “te moeilijk” werd bestempeld. Aan het begin van het gesprek zei hij nog: “Waarom moeten ze zo moeilijk doen? Iedereen vindt ze lastig.” Maar aan het eind gaf hij toe: dit is eigenlijk de enige school die doet wat we allemaal zeggen te willen. Niet radicaal, niet extreem – gewoon logisch.

Dus waarom noemen we het dan wél radicaal? Waarom durven bestuurders er niet pal achter te gaan staan? Waarom blijven we dit soort scholen als uitzondering behandelen, terwijl zij de regel zouden moeten zijn? Wat mij betreft is dat de kern: we zeggen het al, maar we doen het nog niet. Of we durven het niet, omdat de consequenties groot zijn. Maar dan is de vraag: waarom zet je het dan op je website? Waarom presenteer je het als visie, als je het in de praktijk niet durft te volgen?

“Het begint bij de moed om niet alleen te zeggen wat je belangrijk vindt, maar het ook echt te doen.”

toetsblad

Het staat in de wet

En eerlijk is eerlijk: dit staat niet alleen op die website. Het staat ook gewoon in de wet. Nergens staat dat scholen verplicht zijn om te werken met methodes, lesroosters of cijfers. Toch vinden we scholen die dat durven loslaten raar – terwijl we traditionele scholen als ‘normaal’ blijven zien. Waarom eigenlijk? De onderzoeker kwam uiteindelijk tot de conclusie dat ook zijn standaard vragenlijst misschien niet meer past. Hij herkende zich in mijn verhaal, als ouder én als professional. En ik denk dat dat precies is waar het begint: de moed om niet alleen te zeggen wat je belangrijk vindt, maar het ook echt te doen. Want vernieuwend is het eigenlijk niet. Het is gewoon doen wat we zeggen.

Beoordeling door juryleden

Tijdens dit gesprek dacht ik aan een vergelijking met de paardensport. In disciplines zoals springen en dressuur meten we prestaties op verschillende manieren. In springen is het simpel: het aantal balken dat je hebt afgegooid, de tijd en of je bent gevallen. Dit zijn objectieve cijfers. Het gaat er puur om hoe snel het paard door het parcours gaat, zonder fouten. In dressuur is het echter veel minder meetbaar. Het draait om hoe mooi het paard beweegt, hoe goed de combinatie van ruiter en paard harmonieert. Toch is dressuur een Olympische discipline, en bepalen we met veel betrokkenheid wie er kampioen wordt, op basis van subjectieve oordelen van juryleden. Dit kan niet met cijfers als balken of tijd.

De vergelijking met onderwijs is interessant. In het onderwijs zouden we eigenlijk dezelfde benadering moeten hanteren: het inzetten van juryleden die, op basis van hun professionaliteit, kunnen beoordelen of een school goed functioneert. Net zoals in de paardensport, waar we vertrouwen op de expertise van juryleden om een eerlijke beoordeling te geven van wat zij zien, zouden we ook in onderwijs moeten vertrouwen op experts – leraren, schoolleiders en zelfs ouders – die samen bepalen of een school haar belofte waarmaakt.

Dit kunnen we niet meten aan de hand van objectieve cijfers, zoals toetsresultaten, maar door de expertise en ervaring van mensen die hun vak begrijpen. Mijn dochters en ik rijden ook paard, zowel springen als dressuur. Het is interessant om te zien hoe subjectief de beoordeling soms is, zelfs bij Olympische disciplines waar zeven juryleden oordelen. Natuurlijk zijn er meningsverschillen, maar dat is menselijk. De kracht van het systeem ligt in het feit dat er meerdere juryleden zijn die samen tot een oordeel komen. Dit is essentieel, want je krijgt zo verschillende perspectieven die samen een vollediger beeld geven van de prestaties.

“We zouden meerdere deskundigen en betrokkenen moeten betrekken bij de beoordeling van een school.”

Wat zegt een cijfer?

Ik denk dat we hetzelfde zouden moeten doen in het onderwijs: meerdere deskundigen en betrokkenen betrekken bij de beoordeling van een school. Want hoe weet je zeker of een school goed is, als je alleen maar vertrouwt op cijfers? Wat zegt een cijfer van een 9 bijvoorbeeld over de ontwikkeling van een kind? Ik ben ervan overtuigd dat iedere leerling wel een paar voorbeelden kan geven van cijfers die uiteindelijk meer iets zeggen over de voorkeur of de stijl van de leraar dan over de daadwerkelijke kennis van de leerling.

Cijfers zijn geen objectieve waarheid, maar vaak een subjectieve beoordeling van wat de leraar belangrijk vindt. Veel ‘vernieuwende’ scholen bieden ruimte voor deze reflectie. Ze nodigen actief mensen uit om de school te bezoeken, om kritisch mee te kijken en vragen te stellen. Deze scholen staan open voor feedback en gebruiken die input om zichzelf continu te verbeteren. Ze zijn niet bang om te laten zien wat ze doen en waarom ze dat doen. Sterker nog, ze zijn trots op hun keuzes en willen daarover in gesprek gaan, zelfs als de vragen kritisch zijn.

“Vernieuwende scholen zijn niet bang voor de vraag: ‘Waarom doe je dit?’, omdat ze goed hebben nagedacht over wat ze doen en waarom.”

Doen wat je belooft

In veel ‘traditionele’ scholen ligt dat anders. Daar zie je vaak dat er minder ruimte is voor kritische reflectie van buitenaf. Scholen zijn niet altijd bereid om de vragen van bezoekers te beantwoorden, omdat ze niet goed kunnen uitleggen waarom ze bepaalde keuzes maken. Juist de ‘vernieuwende’ scholen die openstaan voor kritiek, zijn scholen die zichzelf en elkaar continu dwingen om beter te worden. Ze zijn niet bang voor de vraag: “Waarom doe je dit?” Ze kunnen altijd antwoord geven op hun keuzes, omdat ze goed hebben nagedacht over wat ze doen en waarom.

En dat is wat me altijd weer verwondert in gesprekken over onderwijsvernieuwing. Doen wat je belooft en je visie volgen. Het klinkt zo logisch, maar in de praktijk blijkt het vaak veel moeilijker te zijn. Ik ben altijd verbaasd als ik hoor dat een school niet de moed heeft om volledig achter haar visie te staan en haar aanpak consequent door te voeren. Hoe kan het dat zo’n gesprek überhaupt plaatsvindt? Wat maakt dat we blijven vasthouden aan systemen die niet werken, terwijl we zelf weten dat het anders kan?

Ik denk dat dit precies is waar we als samenleving naar toe moeten. We moeten durven vertrouwen op vakmanschap en professionaliteit. We moeten ruimte geven aan scholen om zichzelf te ontwikkelen, te verbeteren en te vernieuwen. Want als je jezelf en je visie niet voortdurend durft te bevragen, dan kom je nooit verder. Het is tijd dat we scholen niet alleen afrekenen op cijfers, maar ook op hun vermogen om kritisch naar zichzelf te kijken en de durf te hebben om het anders te doen.

Lees ook deze blogs