#Onderwijsvraag 13: Waarom zijn scholen gebaseerd op geloofsovertuiging?

Elke twee weken onderzoeken we op BNR, samen met luisteraars en onze volgers, een #Onderwijsvraag. Deze week bespraken we de vraag ‘Waarom zijn scholen gebaseerd op geloofsovertuiging?’ Hieronder vind je een eerste verkenning van de historie, de voordelen, nadelen en alternatieven.

Wil je de uitzending, met bijdrage van Sander Dekker, terugluisteren,  klik dan hier voor de podcast!

geloofsovertuiging-fb

 

Waarom zijn scholen gebaseerd op geloofsovertuiging?

Begin dit jaar heeft staatssecretaris Sander Dekker een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om de verzuiling in het onderwijs tegen te gaan en het starten van een nieuwe school gemakkelijker te maken. ‘De huidige wetgeving is gebaseerd op de archaïsche principes van de verzuiling’, zegt Dekker in een interview met de Volkskrant. ‘Vernieuwende initiatieven krijgen hierdoor te weinig kans.’

Maar waarom zijn scholen gebaseerd op geloofsovertuiging? Waar ligt de oorsprong van de verzuiling? Wat zijn de voordelen, de nadelen en mogelijke alternatieven?

Waar ligt de oorsprong van de verzuiling in het onderwijs?

Dat religie in onze onderwijswetgeving een belangrijke rol speelt, gaat verder terug dan de eerste onderwijswetten aan het begin van de 19e eeuw. Het vindt zijn oorsprong in de christelijke traditie van onze maatschappij. De overheid heeft zich tot aan het begin van de 19e eeuw niet of nauwelijks bemoeid met het onderwijs en liet dat over aan de kerk. Zo waren het in de middeleeuwen de kloosters en later, na de reformatie, de protestantse kerken. Met de vertaling van de statenbijbel in het Nederlands na de Dordtse Synode van 1618 was het in het belang van de kerk om lezen en schrijven voor het volk mogelijk te maken via onderwijs.

Dit in tegenstelling tot Frankrijk, waar bij de Franse revolutie de scheiding tussen kerk en staat is vastgelegd. Daar vertrouwt men op de zogenaamde laïcité, die een volstrekte neutraliteit van het onderwijs waarborgt. Hoewel wij in Nederland absoluut zijn beïnvloed door de Franse Revolutie, is godsdienst in Nederland altijd een leidend principe gebleven. Ook de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen, die vanaf 1784 in Nederland de eerste aanzet heeft gegeven tot vernieuwingen in het onderwijs, is ontstaan uit een religieuze achtergrond.

De strijd om de school

Vanuit religieuze stromingen is in Nederland altijd behoefte geweest aan de vrijheid om scholen te stichten. De mogelijkheid kinderen op te voeden volgens dezelfde normen en waarden als thuis speelt hierbij de belangrijkste rol. In 1848 wordt de vrijheid van onderwijs in de Grondwet vastgelegd, zij het dat het hier primair om het openbaar onderwijs gaat. Het geven van ander dan openbaar onderwijs – het bijzonder onderwijs ‘waar leerstellig godsdienstonderwijs gegeven werd’ – is dan wel vrij maar moest zelf bekostigd worden.

Er ontstond in de jaren daarna een strijd voor de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. En met succes. In 1917 wordt de gelijkheid van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs wettelijk vastgelegd. De beide schooltypen kregen evenveel recht op financiële overheidsondersteuning. Het Nederlandse schoollandschap wordt dan ook vanaf dat moment gedomineerd door de unieke structuur die voor tweederde bestaat uit bijzondere scholen.

De voordelen: meer diversiteit en sociale integratie

Zo ontstond een schoollandschap waarin andere pedagogische stromingen konden wortelen. Nergens in de wereld hebben de vernieuwingspedagogen zoveel aanhang kunnen krijgen en hun ideeën kunnen verwezenlijken. Het brengt meer diversiteit en sociale integratie met zich mee, bevordert pluriformiteit en autonomie van scholen, het geeft de leerlingen richting en perspectief en het biedt de mogelijkheid kinderen op te voeden volgens dezelfde normen en waarden als thuis.

Vrijheid van onderwijs

Maar de discussies over de vrijheid van onderwijs, zoals omschreven in de Grondwet in 1917 en sinds 1987 vastgelegd in artikel 23, zijn nooit verstomd. Tegenstanders betogen dat de maatschappelijke context waarin het artikel ontstond totaal verdwenen is en geen recht van bestaan meer heeft. Ouders kiezen immers om heel andere redenen de school voor hun kind en zouden zich nauwelijks laten leiden door de grondslag van de school.

Geert Ten Dam, de voormalig voorzitter van de Onderwijsraad zei in 2011: ‘De diversiteit staat in rechtstreekse verbinding met de oorsprong van ons duale bestel in 1917: de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan het neutrale, openbare overheidsonderwijs. De gelijkstelling was principieel de erkenning dat Nederland een land van minderheden was van verschillende godsdienstige en levensovertuigingen en opvoedingsidealen.’

De nadelen: segregatie en te weinig ruimte voor nieuwe scholen

Daar waar de maatschappij sinds de jaren ‘60 ontzuilde, bleef het onderwijs verzuild en kwamen er juist nieuwe richtingen bij door de beginnende multiculturele samenleving. En niet alleen de laatste decennia, al sinds de schoolstrijd in de negentiende eeuw werd gewaarschuwd voor de segregerende werking van het bijzonder onderwijs. ‘In de openbare scholen moeten de kinderen leeren elkander als menschen, als burgers, als Nederlanders te blijven beschouwen, zonder te blijven hangen aan het verschil van geloofsbelijdenis en landschap’, zo stelde Brugsma, in het begin van de 19e eeuw een bekend hoofd van de Groningse kweekschool voor onderwijzers.

Het is belangrijk tegemoet te komen aan de levensbeschouwelijke diversiteit van onze samenleving maar tegelijk ook om in te spelen op de veranderende aard en vorm ervan. Ook wordt gepleit voor religie-onderwijs op alle basisscholen, ongeacht de eigen geloofsovertuiging, en zo aandacht te hebben voor onze multiculturele samenleving. Daarnaast blijkt uit cijfers van het CBS dat het aandeel religieuzen in Nederland daalt: in 2014 gaf nog maar een krappe meerderheid van 50,8 procent van de volwassenen aan tot een godsdienstige groepering te behoren. Er ontstaat zo dus ruimte en aandacht voor andere en vernieuwende opvoedingsidealen, naast geloofsovertuiging en levensbeschouwing. Maar het blijkt niet makkelijk een school te starten die bij die idealen aansluit.

Waarom is het zo lastig om nieuwe scholen te starten?

Elk kind heeft recht op onderwijs dat hem tot zijn recht laat komen. Onderwijs vormt kinderen en legt de basis onder de rest van hun leven. Het is daarom belangrijk dat leerlingen en hun ouders een school kunnen kiezen die bij hen past. Dankzij de vrijheid van onderwijs die verankerd is in artikel 23 van de Grondwet staat het iedereen vrij om een school op te richten en deze naar eigen overtuiging in te richten.

In de praktijk brengt de oprichting van nieuwe scholen echter problemen met zich mee, zo staat in het voorstel tot wijziging van onderwijswetten. Anders dan de Grondwet doet vermoeden, is het enorm ingewikkeld om een nieuwe school te beginnen, zeker als deze niet past binnen een bepaalde geloofs- of levensovertuiging. De oorzaak daarvan ligt in de veronderstelling dat alle scholen binnen een richting gelijk zijn. We kennen drie richtingen binnen het onderwijs: openbare scholen, bijzondere scholen met een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of algemeen bijzondere scholen met een onderwijskundige grondslag, zoals Montessori- en Daltonscholen. Binnen een bepaalde regio wordt niet gekeken naar de belangstelling voor een specifieke school, maar voor de belangstelling voor de betreffende richting. Het voedingsgebied in een bepaalde regio is dan al snel ‘vol’. In Eindhoven is het bijvoorbeeld niet mogelijk om een Montessori-vwo te starten, omdat er in de regio al Jenaplan-vwo en Dalton-vwo aanwezig is en kan in Tilburg een ouderinitiatief voor een rooms-katholieke school niet gerealiseerd worden, omdat alle rooms-katholieke scholen als gelijk worden gezien.

Zo is het nu vaak niet mogelijk om een school op te richten op grond van een pedagogisch-didactisch concept. Daardoor zit het onderwijsstelsel op slot, terwijl er op diverse plekken in het land wel behoefte is aan nieuwe initiatieven en uitbreiding van het onderwijsaanbod.

Wat zijn alternatieven?

Het ministerie wil initiatieven stimuleren door de wet voor schoolstichting te verruimen en daarmee zorg dragen voor de dynamiek, de ruimte en de innovatie die nodig zijn om de onderwijssector eigentijds en gezond te houden. Het voorstel daarvoor ligt bij de Raad van State. Het wetsvoorstel introduceert een nieuwe procedure voor het starten van nieuwe scholen in het primair en voortgezet onderwijs. Daarbij wordt niet meer gekeken naar de richting van de nieuwe school (scholen kunnen nog wel een richting hebben), maar het te verwachten aantal leerlingen en de verwachte onderwijskwaliteit worden de nieuwe criteria op basis waarvan de minister besluit de nieuwe school wel of niet te bekostigen. Het moet dan makkelijker worden om scholen te stichten die geen religieuze oorsprong hebben, maar een pedagogische of didactische. De verwachting is dat het wetsvoorstel nog tijdens deze kabinetsperiode bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

Vernieuwende scholen

Tot die tijd is het voor vernieuwende initiatieven van belang om regio’s te zoeken waar nog ruimte is binnen de richting algemeen bijzonder onderwijs of om de samenwerking aan te gaan met bestaande besturen die de ruimte daarvoor willen bieden.

Een voorbeeld daarvan is de School of Understanding in Amstelveen. Op de School of Understanding staat de levenshouding van het kind centraal en ligt de focus op: Wie word je? in plaats van: Wat weet je? Je leert er om zelfbewust in het leven te staan. Je wordt gestimuleerd om over jezelf en anderen na te denken. Om respect te hebben voor verschillen, zelf je ruimte in te nemen en die ook anderen te gunnen. Een tweede School of Understanding is begin dit schooljaar gestart in Amsterdam West.

Particulier onderwijs

Een andere mogelijkheid is een particuliere school te starten die niet door de overheid wordt bekostigd, maar door de leerlingen zelf. Soms wordt daarvoor bewust gekozen vanuit ondernemerschap, maar het kan ook een overbrugging zijn tot er meer ruimte is voor nieuwe scholen en de bekostiging daarvan vanuit de overheid alsnog zou kunnen plaatsvinden. Een voorbeeld is VO De Vallei, een democratische middelbare school die is opgericht toen er vanuit de al bestaande basisschool behoefte was voor vervolgonderwijs met dezelfde onderwijskundige grondslag.

Wil je meer weten?

Het Onderwijsmuseum heeft de historische ontwikkeling en het maatschappelijke debat rond artikel 23 op een bijzondere manier in woord en beeld vastgelegd in het boekje ‘Vrijheid van onderwijs. De vele gezichten van artikel 23’ en het programma Andere Tijden maakte een documentaire over de ‘De Strijd om de school’.

Over het nieuwe wetsvoorstel schreef de Onderwijsraad een advies. In een recent artikel in Trouw werd aandacht besteed aan de kleine kans een nieuwe school te kunnen starten.

Tot slot

De antwoorden op deze onderwijsvraag zijn tot stand gekomen dankzij de waardevolle input, inzichten en bijdragen van Tijs van Ruiten (Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht), Casper Hulshof, Ronald Buitelaar en via de reacties op Twitter, zoals je hier kunt terugvinden.

We willen staatssecretaris Sander Dekker hartelijk danken voor zijn bijdrage aan de uitzending op BNR Nieuwsradio.

Heb je nog aanvullingen, nieuwe inzichten of (vooral) wetenschappelijk onderzoek of harde data die bovenstaande argumenten verder onderbouwen of juist verwerpen? We horen het graag!
Wil je helpen met de beantwoording van de vragen van de komende weken? Graag! Dat kan via dit formulier. Heb je zelf een onderwijsvraag of wil je mee discussiëren over de Onderwijsvragen? Gebruik de hashtags #onderwijsvraag of #onderwijsvragen op sociale media!

Ben je benieuwd naar de andere #onderwijsvragen? We hebben ze gebundeld op deze pagina!
Het kunstwerk op de coverfoto is van Veerle Kop.